Gentse fiscale rechtbank effent pad naar ambtshalve ontheffing voor te hoog belastbaar voordeel woning

Vakartikels

Zoals bekend werd de manier waarop het belastbaar voordeel van alle aard wordt bepaald dat voortvloeit uit de gratis terbeschikkingstelling van een gebouwd onroerend goed door een rechtspersoon in het recente verleden door de rechtspraak als ongrondwettellijk bestempeld. In het bijzonder werd de factor 3,8 als discriminerend aanzien, reden waarom de wetgever recentelijk is bijgedraaid. Voor het verleden (tot en met inkomstenjaar 2018) kunnen belastingplichtigen binnen de wettelijke termijn van 6 maand na de aanslag een bezwaarschrift indienen en de toepassing van factor 1 vragen. Maar de vraag blijft of men ook verder in de tijd kan terugkeren voor teruggaaf via de procedure van een ambtshalve ontheffing. De Gentse fiscale rechtbank vindt inderdaad dat dit moet kunnen.

Tot voor kort werd het belastbaar voordeel inzake bewoning voor werknemers en bedrijfsleiders bepaald op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen (of ‘KI’). Indien de terbeschikkingstelling echter geschiedde door een rechtspersoon (vennootschap, VZW, enz.) werd dit voordeel verhoogd met een vermenigvuldigingsfactor. Deze bedroeg 1,25 als het (niet-geïndexeerd) KI niet hoger was dan 745 EUR, terwijl hij 3,8 bedroeg in alle andere gevallen. Die verhoging, ingevoerd door de regering Di Rupo, trad in werking vanaf inkomstenjaar 2012 (aanslagjaar 2013).

Dit onderscheid naargelang wie de woning ter beschikking stelt werd evenwel in vraag gesteld en uiteindelijk kwamen de Hoven van Beroep van Gent en Antwerpen in de periode 2016 – 2018 tot het besluit dat dit onderscheid wel degelijk een schending uitmaakt van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.  De reden hiervoor lag in het feit dat het onderscheid niet door een objectieve en redelijke verantwoording werd gedragen.

De factor 3,8 blijft voor het verleden buiten werking

Uiteindelijk is de fiscale administratie bijgedraaid en bevestigde zij in haar circulaire 2018/C/57 van 15 mei 2018 dat er, in afwachting van de reglementaire wijziging, beslist werd om de voormelde rechtspraak te volgen en bijgevolg het belastbaar voordeel te ramen op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen (dus zonder vermenigvuldigingsfactor), ook wanneer de woning ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoon. Ondertussen werd bij Koninklijk Besluit van 7 december 2018 de factor eenvormig vastgelegd op 2, ongeacht de hoogte van het KI en of de terbeschikkingstelling gebeurt door een natuurlijke, dan wel een rechtspersoon. Die nieuwe factor geldt enkel voor de vanaf 1 januari 2019 betaalde of toegekende voordelen. Voor het verleden blijft de factor 3,8 buiten werking.

De vraag stelt zich dan ook welke acties de belastingplichtige nog kan ondernemen om het excessief deel aan personenbelasting dat werd betaald in 2018 en vroeger op basis van de 3,8 factor terug te vorderen.

Voor de aanslagen waarvoor de wettelijke bezwaartermijn (zijnde 6 maand te rekenen vanaf de derde werkdag na de datum van verzending van het aanslagbiljet) nog niet is verlopen, kan natuurlijk nog een bezwaarschrift worden ingediend.  In haar circulaire 2018/C/57 bevestigt de administratie dat akkoord kan worden gegaan dat bij de berekening van een voordeel van alle aard toepassing wordt gemaakt van factor 1, ongeacht de persoon die het onroerend goed ter beschikking stelt.

Wanneer de bezwaartermijn verstreken is bestaat in principe nog een mogelijkheid om een verzoek tot ambtshalve ontheffing te vragen.  Dit kan echter maar in bepaalde specifieke gevallen, nl. bij materiële vergissing, dubbele belasting of overbelasting die blijkt uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten (‘nieuw gegeven’) waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingplichtige kan worden verantwoord door gewettigde redenen.

Daaromtrent stelt voormelde circulaire echter dat dergelijke vragen tot ontheffing van ambtswege van aanslagen die na het verstrijken van de bezwaartermijn worden ingediend en de daaruit voortgevloeide gerechtelijke procedures moeten worden afgewezen “om reden dat niet voldaan is aan de voorwaarden voorzien in art. 376, § 1 en § 2, WIB 92”. Art. 376, § 2, WIB 92 bepaalt immers dat een nieuw rechtsmiddel of wijziging in de rechtspraak niet als nieuw gegeven wordt beschouwd.

Nochtans dient opgemerkt te worden dat de fiscale administratie zelf aanvaardt dat arresten van het Europees Hof van Justitie en van het Grondwettelijk Hof wel kunnen kwalificeren als een ‘nieuw gegeven’ wanneer zij een wet strijdig achten met het Europees recht of de Belgische grondwet. Wat specifiek het Grondwettelijk Hof betreft kan zij enkel uitspraak doen over het grondwettelijk karakter van ‘wetskrachtige normen’, met name de wetten aangenomen door het federale parlement, alsook de decreten en ordonnanties aangenomen door de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten. 

Gezien de discussie hier handelt over de tekst van een koninklijk besluit kon het Grondwettelijk Hof zich niet uitspreken over de materie. Vandaar dat de zaak uiteindelijk bij de gewone (fiscale) rechtbanken en hoven terechtkwam. Niettemin kwamen deze tot een gelijkaardig besluit, met name dat de factor 3,8 voor terbeschikkingstelling door een rechtspersoon strijdig is met het grondwettelijk gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel en dus geen toepassing mag vinden.

Over de vraag of de arresten van de hoven van beroep van Gent en Antwerpen nu al dan niet als een nieuw gegeven kunnen worden beschouwd werden ondertussen ook reeds rechterlijke uitspraken gedaan. Zo kwamen de fiscale rechtbanken van Brugge (Rb. Brugge, 18 april 2018) en Antwerpen (Rb. Antwerpen, 13 april 2018) tot het besluit dat een arrest van een hof van beroep niet als een nieuw feit of gegeven kan worden aanzien, nu dit geen absoluut gezag van gewijsde heeft en geen retroactieve kracht heeft. Op grond hiervan zou bijgevolg geen verzoek tot ambtshalve ontheffing kunnen worden ingediend.

De rechtbank besluit dat het arrest van 24 mei 2016 van het hof van beroep van Gent terecht aanzien wordt als een nieuw feit dat een ambtshalve ontheffing rechtvaardigt.

Maar de fiscale rechtbank van Gent (Rb. Gent, 30 januari 2019) ziet het duidelijk anders waar zij stelt dat er wel degelijk rekening moet worden gehouden met een nieuw feit wanneer wettelijke bepalingen ongrondwettelijk worden verklaard. Dit nieuw feit valt volgens de rechtbank niet onder de noemer van ‘nieuw rechtsmiddel’ of ‘wijziging van jurisprudentie’ waarvoor geen ambtshalve ontheffing mogelijk is. De rechtbank verwijst daarvoor naar een arrest van het Grondwettelijk Hof van 8 november 2006 waarin het Hof oordeelde dat er geen redelijke verantwoording is voor het weigeren van een ambtshalve ontheffing aan een belastingplichtige die belast is met toepassing van een bepaling die ongrondwettig is, terwijl dergelijke ontheffing wel wordt toegekend aan diegene die afdoende nieuwe feiten aanvoert. De rechtbank verwijst tevens naar enkele fiscale circulaires waarin de administratie aanvaardt dat arresten van het Grondwettelijk Hof en het Europees Hof van Justitie inzake prejudiciële vragen als basis kunnen dienen voor verzoeken tot ambtshalve ontheffing.

De rechtbank besluit dan ook dat het arrest van 24 mei 2016 van het hof van beroep van Gent (d.i. één van de arresten die zich over de ongrondwettelijkheid uitsprak) terecht aanzien wordt als een nieuw feit in de zin van artikel 376 WIB 92 dat niet binnen de normale bezwaartermijn kon worden ingeroepen ten aanzien van de fiscale administratie. Hiermee effent de rechtbank het pad om een ambtshalve ontheffing in te dienen voor aanslagen die in de afgelopen 5 jaar zijn ingekohierd.

Hoewel de fiscus vermoedelijk nog in beroep zal gaan tegen het Gentse vonnis, is dit laatste toch goed nieuws voor alle belastingplichtigen die reeds een verzoek tot ambtshalve ontheffing hebben ingediend of nog moeten indienen.  Ook de belastingplichtigen die recent een negatieve beslissing kregen kunnen hier inspiratie uit putten om alsnog naar de fiscale rechter te stappen, op voorwaarde dat de termijn van drie maand na kennisgeving van de beslissing nog niet verstreken is.

Voor meer informatie kan u zich wenden tot uw dossierbeheerder of tot Marc De Munter, Tax Partner van onze Consultancy afdeling.