Vrijstelling van onroerende voorheffing voor elke vorm van zorg verstrekt aan hulpbehoevenden

Vakartikels

In een recent arrest komt het Hof van Cassatie tot inkeer door te aanvaarden dat de vrijstelling van onroerende voorheffing voor ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ zich niet beperkt tot fysieke of geestelijke zorgverstrekking, maar in feite van toepassing is op elke andere vorm van zorgverstrekking aan hulpbehoevenden (Cass., 19 maart 2020, rolnr : F.19.0045.N).  Hiermee geeft het Hof gevolg aan de visie van het Grondwettelijk Hof.

Wettelijk worden van onroerende voorheffing vrijgesteld, de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden of voor ‘andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ (artikel 12, §1 juncto artikel 253, alinea 1, 1° WIB 1992; artikel 2.1.6.0.1., eerste lid, 1° VCF voor het Vlaams Gewest, dat echter vanaf aanslagjaar 2016 niet langer verwijst naar vakantiehuizen voor kinderen). 

Traditioneel neemt de fiscale administratie, hierin gevolgd door bepaalde rechtbanken en hoven, het standpunt in dat met ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ bedoeld worden, de instellingen die op eender welke wijze fysieke of geestelijke zorg verstrekken aan hulpbehoevenden. Een sociale werkplaats bijv. die tewerkstelling verschaft in een beschermde arbeidsomgeving aan bepaalde doelgroepen heeft echter een activiteit die verschilt van een instelling die fysieke of geestelijke zorg verstrekt in de zin van artikel 12, § 1, WIB 1992 (o.m. Cass., 24 april 2015 en 7 april 2016).

In een arrest van 29 maart 2018 (arrest nr. 44/2018) ging het Grondwettelijk Hof echter regelrecht in tegen de enge visie van Vlabel en het Hof van Cassatie dat de vrijstelling beperkt zou moeten blijven tot instellingen die louter fysieke of geestelijke zorg verstrekken.  

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het criterium van fysieke of geestelijke zorg strijdt met de doelstelling van de vrijstelling, met name het aanmoedigen van de onbaatzuchtige opvang van hulpbehoevenden door de daartoe aangewende onroerende goederen fiscaal te begunstigen. Op basis van de wettekst zelf van artikel 12, §1 WIB 1992, die zich niet beperkt tot fysieke of geestelijke zorg, en bijv. ook verwijst naar onderwijsinstellingen en vakantiehuizen voor kinderen en gepensioneerden kwam het Grondwettelijk Hof tot het besluit dat het inperken van de term ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ tot instellingen die enkel fysieke of geestelijke zorg verstrekken het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel van de artikelen 10 en 11 Grondwet schenden. Dergelijke schending is er niet, indien de vrijstelling wordt uitgebreid tot  andere dan fysieke of geestelijke zorg, bijvoorbeeld sociale en maatschappelijke zorgverstrekking aan hulpbehoevenden.

Het inperken van de term ‘soortgelijke weldadigheidsinstellingen’ is strijdig met het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel van de artikelen 10 en 11 Grondwet.

Andere rechtbanken en hoven sloten zich intussen aan bij de stelling van het Grondwettelijk Hof, terwijl het Hof van Cassatie halsstarrig vasthield aan de klassieke administratieve visie. 

In een recent arrest (Cass., 19 maart 2020) kwam het hoogste Hof echter tot inkeer, waar het oordeelt dat “Met soortgelijke weldadigheidsinstellingen de instellingen [worden] bedoeld die op eender welke wijze geestelijke, fysieke dan wel andere zorg verstrekken aan hulpbehoevenden.”  Het Hof voegt er expliciet aan toe: “Een sociale werkplaats die tewerkstelling organiseert voor moeilijk bemiddelbare werkzoekenden verstrekt zorg aan hulpbehoevende personen en is bijgevolg te beschouwen als een soortgelijke weldadigheidsinstelling.”  In casu ging het om een VZW die erkend was als sociale werkplaats, die tewerkstelling bood aan hulpbehoevenden die moeilijk of niet te plaatsen waren op de normale arbeidsmarkt.

Met “soortgelijke weldadigheidsinstellingen” wordt elke instelling bedoeld die zorg verstrekt aan hulpbehoevenden.

Deze uitspraak kan dus voor heel wat VZW’s (of andere non-profit organisaties) die actief zijn in andere zorgsectoren van groot belang zijn, bijv. voor maatwerkbedrijven (de vroegere beschutte werkplaatsen) die mensen met een handicap integreren in het arbeidscircuit of voor instellingen die moeilijk plaatsbare werklozen tewerkstellen. Zij kunnen dit arrest (in combinatie met het geciteerde arrest van het Grondwettelijk Hof) aangrijpen om eventueel nog een bezwaarschrift in te dienen tegen de meest recente aanslag inzake onroerende voorheffing, alsook nog te verwachten aanslagen van Vlabel.  Mogelijks biedt deze rechtspraak ook grond voor verzoeken tot ambtshalve ontheffing betreffende aanslagen waarvoor de bezwaartermijn van drie maanden reeds verstreken is, op voorwaarde dat de overmatige belasting binnen de vijf jaar aan Vlabel bekend is gemaakt.

Verder valt ook het standpunt van Vlabel zelf af te wachten. Bindt zij in of komt het tot een wetgevend initiatief?

Meer weten? 

Als klant van Baker Tilly kunt u contact opnemen met Marc De Munter, Tax Partner, of uw dossierverantwoordelijke.
Nog geen klant? Contacteer ons voor een vrijblijvend gesprek.